Onder de
gehakte telmerken
is dat in de vorm van een streepje - of een reeks streepjes - het eenvoudigste.
Wat voordien
gesneden
of
gezaagd
werd, kon bij het toenemen van de kwaliteit van de
beitels gemakkelijk gemaakt worden door twee klappen op de (rechte) beitel.
Die werd na de eerste klap omgedraaid, zodat een gleufje in het hout geslagen werd.
Het
telmerk
voor nummer één bestaat uiteraard uit één streepje,
dat voor twee uit twee, drie uit drie streepjes. Maar dan?
Dan blijkt het verschil tussen
Romeinse cijfers
en telmerken: de timmerman blijft meestal
vier streepjes voor telmerk vier gebruiken, terwijl het inmiddels gebruikelijk geworden
is om het cijfer 4 te schrijven als 'IV'. Deze schrijfwijze is soms toch ook als
telmerk te vinden, maar niet algemeen gebruikelijk. Dat hangt samen met de
wijze waarop de timmerman het onderscheid tussen de nummers rechts en links
in de kap aangeeft. Stel: rechts worden korte streepjes gebruikt, dan kunnen de
linker merken als langere streepjes (brede beitel) uitgevoerd worden. Maar vaak staan
aan de andere kant
eitjes
of
C-tjes
tegenover de streepjes, dat valt beter op. En met eitjes
maak je geen 'IV'. Het merkteken 'C' staat hier ook niet voor 100, maar betekent 1.
De toegevoegde richtingsmerken, die voordien hielpen, raken in onbruik.
Tekst: Jean Penders (10-2009). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders